Woordenboek > Statistiek/statistik > Statistik NL

Topp-1000 nederländska ord (401 - 500)

401. bedoel
402. hoewel
403. nederlands
404. bedoelen
405. doet
406. dienst
407. later
408. geval
409. had
410. steken
411. stellen
412. gebied
413. vlak
414. kon
415. ziek
416. hart
417. kleur
418. boos
419. vervelend
420. beschikbaar
421. winkel
422. kamer
423. geleden
424. beffen
425. twee
426. versturen
427. werd
428. dood
429. wedstrijd
430. stil
431. aandacht
432. taal
433. antwoord
434. beroep
435. kijk
436. bovendien
437. krijg
438. zelf
439. week
440. gebruik
441. natuurlijk
442. nieuw
443. bedrijf
444. vet
445. toepassing
446. bepalen
447. hetzelfde
448. plek
449. lucht
450. dik
451. grote
452. praten
453. hoofd
454. plezier
455. kans
456. kanker
457. vrolijk
458. rekening
459. voorbeeld
460. tot ziens
461. ik hou van jou
462. liefje
463. voorkomen
464. fijn
465. zielig
466. gisteren
467. verschil
468. klant
469. blijken
470. hen
471. been
472. rijden
473. gezicht
474. buurt
475. duren
476. pak
477. dingen
478. algemeen
479. vorige
480. vanuit
481. neem
482. ontbijt
483. trouwens
484. lachen
485. wijzigen
486. huilen
487. kwijt
488. keuze
489. vol
490. maat
491. kant
492. ging
493. ten
494. hoog
495. broek
496. stom
497. geeft
498. bed
499. gemaakt
500. niemand
De här orden har slagits upp av svenskspråkige användare. Se även: statistiker för nederländskspråkige användare.